Ik ben een arme weverszoon,
Door iedereen miskend.
Het huisje, waar ik weef en woon,
Dat ligt aan het dorpsend.
Daar weef ik in het grof en fijn
Voor arm en rijk, voor groot en klein.
Daar win ik brood voor kroost en vrouw,
Tik, tak,
op mijn getouw.
En als er iets te weven viel,
Wier menig wever rijk.
Mijn vader was ook van die stiel.
Hij sprak: "Zeg, jongen, doet uw best,
dan wordt ge wever als de rest.
Weef dan uw laatste stuk maar gauw.
Tik, tak,
op mijn getouw."
Ik werd het minnen ook gewaar.
En stapte luchtig en gezwind
Naar Kaatje van de molenaar.
Een lief en aardig kind.
Ik koos haar onder duizend uit;
Ik koos haar, ja, tot mijne bruid!
Zo werd ik man en zij de vrouw.
Tik, tak,
op mijn getouw.
Recente reacties