LOFLIED OP DE WEVER (II)

Schippers met hun schepen op de zee,
die zouden blijven op de ree.
Waar 't dat men gene wevers vond,
de schipper zoude niet varen.
Ja, lustig, boerkens van het land,
brengt voor de wevers het garen.

Tenten en vendels die daar staan,
zijn door de wevershand gegaan.
Vendels en standaard daar geplant,
kleren van zot en wijze,
't komt al uit de wevers hand,
de wevers moet ik prijzen.

Prinsen en graven, hoog van staat,
gekleed in kostelijk gewaad,
het komt al uit de weverij,
de wever heeft geweven.
Waar ik van 't ambacht, ik waar blij,
ik moet hun de ere geven.

Schilders en zeilemakers vroet,
die zouden blijven zonder goed.
Waren er geen wevers in 't land,
men zoude gaan zonder kleren.
Daarom zo wil ik 't allen kant
dit zingen te hunner ere.